Resultaat voor voorperiode? Toe te rekenen aan oprichter bv
Resultaat voor voorperiode? Toe te rekenen aan oprichter bv
Als een bv in oprichting (bv i.o.) is, is sprake van een voorperiode. Daaraan vooraf gaat nog de voor-voorperiode. Deze kan niet te lang duren. De Hoge Raad oordeelde onlangs in een zaak waarin deze periode jaren duurde, dat het resultaat dat destijds werd behaald, moest worden toegerekend aan de oprichter van de bv.
Bij een ruisende inbreng van een onderneming in een bv kan de Belastingdienst na schriftelijk verzoek terugwerkende kracht toekennen aan een voorovereenkomst. Deze terugwerkende kracht kan maximaal leiden tot een voor-voorperiode van drie maanden en daarbij moet wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Bij een geruisloze inbreng is de termijn van de voor-voorperiode langer, namelijk negen maanden. Bij een geruisloze inbreng geldt echter wel de extra voorwaarde dat het overgangstijdstip aansluit bij een volledig boekjaar. Dus in het geval de overeenkomst in september wordt geregistreerd, kan een voor-voorperiode gelden van negen maanden.
Inschrijving
In de zaak waar de Hoge Raad zich onlangs over boog ging het om een vrouw die sinds oktober 1998 een onderneming had, die zij in de vorm van een bv wilde gaan drijven. De onderneming trad stelselmatig als bv i.o. naar buiten, maar de bv i.o. werd desondanks pas in december 2000 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK). In september 2002 werd de bv daadwerkelijk opgericht. Al sinds het begin in 1998 behaalde de onderneming een positief resultaat. Na een boekenonderzoek bij de vrouw belastte de inspecteur dit als winst uit onderneming in de inkomstenbelasting. Volgens de inspecteur kon dit resultaat niet aan de bv worden toegerekend. De vrouw ging in beroep.
Niet aannemelijk
Zowel Rechtbank Breda als Hof Den Bosch oordeelde dat er geen sprake kon zijn van belastingplicht voor de vennootschapsbelasting, zolang de voorovereenkomst tot oprichting van de bv nog niet was gesloten. De vrouw stelde dat zij de voorovereenkomst al op 1 oktober 1998 had getekend, maar dit kon zij volgens het hof niet aannemelijk maken. Zij had dan wel een intentieverklaring laten zien met als dagtekening 1 oktober 1998, maar hierin werd het inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel vermeld dat pas in december 2000 aan de bv i.o. was toegekend. De voorovereenkomst moest dus later zijn opgesteld. Het resultaat vóór de voorperiode moest op basis van de rechtspraak worden toegerekend aan de oprichter van de bv, in dit geval de vrouw. Het hof oordeelde om deze reden dat de inspecteur juist had gehandeld. De vrouw ging vervolgens in hoger beroep bij de Hoge Raad, maar die verklaarde het cassatieberoep zonder nadere motivering ongegrond.