Prejudiciele vragen over 150 km-grens in 30%-regeling
Prejudiciele vragen over 150 km-grens in 30%-regeling
Een Nederlandse werkgever kan op grond van de 30%-regeling een forfaitair bepaalde onbelaste vergoeding van kort gezegd 30% van het loon toekennen aan een werknemer die zij vanuit het buitenland heeft aangetrokken. Per 1 januari 2012 is de 30%-regeling aangescherpt in de zin dat alleen werknemers die op meer dan 150 kilometer afstand van de Nederlandse grens wonen er nog voor in aanmerking kunnen komen. Werknemers die in een andere lidstaat binnen de 150 kilometer van de grens wonen kunnen alleen de werkelijke kosten onbelast vergoed krijgen. Deze werknemers worden hierdoor fiscaal anders behandeld dan EU-werknemers buiten die 150 kilometergrens.
In de onderstaande zaak gaat het om de vraag of die verschillende behandeling een verboden beperking van het vrije werknemersverkeer inhoudt. Belanghebbende werkt voor een in Duitsland gevestigde werkgever en is in 2012 tewerkgesteld bij een aan zijn werkgever gelieerde vennootschap in Rotterdam. De man woonde gedurende 24 maanden voorafgaand aan zijn tewerkstelling in Rotterdam in Duitsland in een plaats die op minder dan 150 kilometer van de Nederlandse grens ligt. Tijdens de tewerkstelling in Nederland bleef hij daar wonen. Voor zijn doordeweekse verblijf in Nederland had hij een appartement gehuurd.
De man had een verzoek om toepassing van de 30%-regeling aangevraagd. De fiscus heeft dit verzoek afgewezen omdat de man niet in meer dan tweederde van de periode van 24 maanden voorafgaand aan de tewerkstelling in Nederland woonachtig was op een afstand van meer dan 150 kilometer van de grens van Nederland.
Rechtbank Breda heeft geoordeeld dat de grens van 150 kilometer geen inbreuk vormt op het EU-recht en dat die grens niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 26 IVBPR en artikel 24 EVRM. De man heeft rechtstreeks beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank (sprongcassatie).
De Hoge Raad acht het antwoord op de vraag of de verschillende behandeling een verboden beperking van het vrije werknemersverkeer inhoudt onzeker en stelt daarom prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. De vragen richten zich op het feit dat de 30%-regeling een aftrek hoger dan werkelijke kosten toestaat en de proportionaliteit van de nieuwe beperking.