Dwangsom voor Belastingdienst
Dwangsom voor Belastingdienst
Voorheen was de Belastingdienst degene die dwangsommen eiste van belastingplichtigen, waarvan werd vermoed dat zij een buitenlandse bankrekening hadden die niet was aangegeven en waar ook geen informatie over werd gegeven. Nu heeft een belastingplichtige het bij de belastingrechter voor elkaar gekregen, dat aan de Belastingdienst een dwangsom is opgelegd. Reden hiertoe is dat de fiscus weigerde uitspraak te doen op het bezwaarschrift van de rekeninghouder van de Rabobank in Luxemburg.
Deze uitspraak moet de inspecteur nu alsnog doen, op straffe van een dwangsom van € 54.000 per dag (met een maximum van € 1.620.000. De inspecteur had een dwangsom opgelegd van € 68.040 voor in totaal 54 niet-opgenomen beschikkingen op aanvraag.
Casus
Y kreeg in het kader van het project Derde Categorie in 2011 navorderingsaanslagen IB over 2001 tot en met 2007 opgelegd. Daarnaast werd Y aanslagen IB 2008 en 2009 met heffingsrente en vergrijpboeten opgelegd omdat hij een bankrekening zou hebben bij de Rabobank in Luxemburg. Y maakte hier bezwaar tegen. De inspecteur voerde met succes de civielrechtelijke procedure, om nadere informatie over Y te krijgen omdat hij het vermoeden had dat Y meerdere buitenlandse bankrekeningen bezat. De inspecteur gaf in november 2012 een informatiebeschikking af. In februari 2013 werd deze gevolgd voor een tweede serie navorderingsaanslagen over dezelfde jaren. Hiervoor verviel de informatiebeschikking. De inspecteur wees het verzoek tot inzage in het hele dossier af aan Y. Hierop stelde Y de inspecteur in december 2013 in gebreke omdat hij niet-tijdig uitspraak op het bezwaar had gedaan. Y ging hierna ook in beroep. Daarop spande de inspecteur een nieuwe civielrechtelijke voorlopige voorzieningsprocedure aan om een hogere dwangsom van Y te eisen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van Y tegen het weigeren van doen van de uitspraak niet-ontvankelijk, Y ging hiertegen in hoger beroep.
Behandeling door het Hof
Hof Den Bosch stelde dat Y moest worden aangemerkt als aanvrager (artikel 4:15 van de Awb) en dat de wetgever (artikel 52a van de AWR) een correcte wettelijke voorziening had getroffen voor een situatie als deze, waarin de inspecteur in sterke mate afhankelijk was van informatie waar hij weinig tot geen invloed op kon uitoefenen, maar afhankelijk was van de medewerking van de belastingplichtige.
Door het vervallen van de informatiebeschikking was volgens het Hof door toedoen van de inspecteur de bewijsrechtelijke sanctie op het niet-nakomen door Y van zijn informatieverplichtingen niet ingetreden. Volgens het Hof had de inspecteur geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn bewijsnood af te wentelen op Y zodat het hof zijn beroep op overmacht verwierp (art. 4:15, lid 2, onderdeel c, Awb). Daaraan deed niet af dat de inspecteur de informatieverstrekking door Y mocht afdwingen bij de civiele rechter en ook niet dat de inspecteur bij een omkering en verzwaring van de bewijslast een redelijke schatting van de navorderingsaanslag moest maken en dat deze schatting zonder informatie tot problemen leidde. Over de stelling van de inspecteur dat hij geen uitspraak wilde doen omdat Y dan inzake kreeg in de informatie die de inspecteur wel had, en hij dan de door hem te verstrekken informatie daarop kon afstemmen besliste het Hof dat de inspecteur hierdoor verhinderde dat zijn wens om geen inzage te geven van de op de zaak betrekking hebbende stukken om berekenend gedrag te voorkomen, door de belastingrechter werd getoetst op gewichtige redenen.
Het Hof oordeelde dat de inspecteur gebruik maakte van artikel 4:15, lid 2, onderdeel c, van de Awb, voor een verkeerd doel en kwam tot de conclusie dat de inspecteur in gebreke was met het tijdig doen van uitspraak op bezwaar en dat hij per uitspraak een maximale dwangsom van € 1.260 was verschuldigd. Het ging hierbij om twee maal 9 belastingjaren met een aanslag, boete- en heffingsrentebeschikking, dit zijn in totaal 54 uitspraken. Het totaal van de dwangsom was € 68.040. Daarnaast besliste het Hof dat de inspecteur binnen twee weken alsnog uitspraak op de ingediende bezwaren moest doen onder verlies van een dwangsom van € 1.000 per uitspraak per dag, met een maximum van € 1.620.000. Het Hof verklaarde het beroep van Y uiteindelijk gegrond.