compensatie geleden rentenadeel
compensatie geleden rentenadeel
Inspecteur moet door ambtshalve vernietiging geleden rentenadeel, eventueel bij een latere aanslag, compenseren
Recent heeft de Hoge Raad beslist in de aanhangige zaak inzake het niet vergoeden van heffingsrente door een ambtshalve vermindering van een voorlopige aanslag. De minister van Financiën heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof Den Bosch.
Hof Den Bosch oordeelde op 14 april 2010 (nr. 08/00678) dat de inspecteur, na indiening van de aangifte, een nadere voorlopige aanslag had moeten opleggen in plaats van de aanslag ambtshalve te vernietigen.
Door te kiezen voor een ambtshalve vernietiging heeft de inspecteur namelijk geen gerechtvaardigde belangenafweging gemaakt. Een belastingplichtige kan tegen een ambtshalve vermindering geen bezwaar aantekenen. Derhalve wordt zo de rechtsbescherming ontnomen die aan een voorlopige aanslag is verbonden. Tevens ontvangt de belastingplichtig bij een ambtshalve vermindering geen rentevergoeding terwijl hij die bij een negatieve voorlopige aanslag wel zou ontvangen. De bij een latere voorlopige aanslag in rekening gebrachte heffingsrente werd door het Hof dan ook beperkt.
De minister van Financiën stelt in cassatie dat de inspecteur in dit geval niet de bevoegdheid heeft een nadere voorlopige aanslag op te leggen tot een negatief bedrag.
De Hoge Raad wijst dit echter van de hand omdat artikel 13 AWR hiervoor wel degelijk ruimte biedt. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat de inspecteur een verkeerde belangenafweging heeft gemaakt omdat het uitblijven van een rentevergoeding voor de belastingplichtige een onevenredig nadeel oplevert.
Echter dit betekent niet dat de Inspecteur, zoals het Hof overwoog, verplicht was te besluiten tot het opleggen van een nadere voorlopige aanslag. Het is voldoende dat het rentenadeel wordt gecompenseerd. Aangezien de inspecteur het geleden rentenadeel niet heeft gecompenseerd, was hij verplicht om bij een eerstvolgende gelegenheid alsnog een overeenkomstige compensatie te verlenen door beperking van de op dat moment in rekening te brengen heffingsrente en zo nodig door vergoeding van dergelijke rente. Het Hof heeft dan ook terecht de heffingsrente bij de latere voorlopige aanslag verminderd.
Anders dan A-G IJzerman concludeerde, kan de belanghebbende niet worden tegengeworpen dat zij geen bezwaren kenbaar heeft gemaakt toen de voorlopige aanslag werd vernietigd zonder vergoeding van heffingsrente. Bij die gelegenheid werd immers geen voor bezwaar vatbare beschikking inzake heffingsrente aan haar bekendgemaakt. Nu belanghebbende recht heeft op compensatie van het door haar geleden rentenadeel en zich niet een (meer) rechtstreekse mogelijkheid aandiende om dit recht voor de belastingrechter geldend te maken, kon zij daartoe de mogelijkheid van bezwaar en beroep benutten tegen iedere beschikking inzake heffingsrente met betrekking tot de belastingschuld over het desbetreffende jaar.