Buitenlandse belastingplicht box 3 tijdsevenredige toerekening
Buitenlandse belastingplicht box 3 tijdsevenredige toerekening
Vanaf 2011 geldt voor box 3 – ook in buitenlandsituaties – maar een peildatum, namelijk 1 januari van het kalenderjaar. Volgens de artikelen 5.2, lid 3 en 7.7, lid 4 Wet IB 2001 moet het box 3-inkomen bij aanvang of beëindiging van de belastingplicht in de loop van het jaar anders dan door overlijden naar tijdsgelang worden herleid maar de Belastingdienst heeft toestemming gekregen om hiervan af te wijken.
Doordat de tot box 3 behorende vermogensbestanddelen bij buitenlandse belastingplicht individueel moeten worden gevolgd, zou in bepaalde situaties meer dan één rendementspercentage gelden. Gedacht kan worden aan de situatie waarin een buitenlandse belastingplichtige op 1 januari meerdere panden bezit en gedurende het kalenderjaar één of meerdere verkoopt. De Belastingdienst heeft nu met het ministerie van Financiën afgesproken dat in de wetgeving (voor buitenlandse belastingplicht) wordt opgenomen dat het voordeel uit sparen en beleggen (per bezitting) wordt herleid. De zinssnede 'naar tijdsgelang' wordt dus uit artikel 7.7, lid 4 Wet IB 2001 geschrapt en de Belastingdienst kan daarna de gegevens opvragen die nodig zijn voor een berekening van het voordeel uit sparen en beleggen. De Belastingdienst zal de buitenlandse belastingplichtige zo nodig in de aangifte vragen de rendementsgrondslag (bezitting minus schuld) te herleiden en hierop het volledige forfaitaire rendementspercentage van 4% toepassen.
De bovengenoemde regeling/toestemming is opgenomen in een nogal beperkt memo aan de softwareontwikkelaars. In de memo zijn namelijk alleen voorbeelden opgenomen waarbij wijzigingen/verkopen plaatsvinden op de eerste dag van de maand en geen ficties spelen. Dit levert de volgende vraagpunten op:
• Kunnen bij het herleiden van de rendementsgrondslag nog steeds 'gedeelten van kalendermaanden worden verwaarloosd' zoals de wettekst op dit moment bepaalt? Het lijkt ons dat dit gewoon van toepassing blijft.
• Wat gebeurt er bij optering voor binnenlandse belastingplicht op grond van artikel 2.5 Wet IB 2001? Wij denken dat de Belastingdienst er niet aan ontkomt de regeling voor binnenlands belastingplichtigen toe te passen. Het feit dat de berekening problemen oplevert voor de Belastingdienst neemt immers een mogelijke discriminatie niet weg.
• Hoe wordt omgegaan met situaties waarin minstens 90% van het inkomen in Nederland wordt behaald en dus zonder optering recht bestaat op behandeling als binnenlandse belastingplichtige? Hiervoor geldt het bovenstaande zelfs in sterkere mate omdat de gelijke behandeling volgt uit EU-jurisprudentie.
• Op dit moment wordt eerst rekening gehouden met het heffingvrij vermogen, de kindertoeslag en de ouderentoeslag, daarna wordt het inkomen naar tijdsgelang herleid. Doordat de voorbeelden niet aangeven hoe met deze vrijstellingen wordt omgegaan, is het onduidelijk of de vrijstellingen niet meer (feitelijk) tijdsgelang worden toegepast. Naar onze mening kunnen de vrijstellingen (als aanpassing hiervan uitblijft) geheel worden toegepast omdat de Belastingdienst om een andere berekeningswijze vraagt en daarom ook de gevolgen hiervan moet dragen.
Bron: fiscaaltotaal