Boetes KB Lux
Boetes KB Lux
Een onverwachte wending in de boetes rondom KB Lux verwijzingsprocedures. Daar waar de boetes voor de vermogensbelasting simpel werden bestreden in verband met gebrek aan bewijs, voor de inkomstenbelasting werd dit echter een tour van geheel andere orde. Onderstaand de strekking van de problematiek rondom de boetes in KB Lux zaak, met dank aan de heldere commentaren van Fiscaal Totaal.
Hoge raad en verwijzing
De Hoge Raad heeft in 2011 en de eerste twee maanden van 2012 tientallen KB Lux-zaken verwezen naar Hof Den Haag omdat de opgelegde boeten opnieuw moesten worden beoordeeld. Het was namelijk aan de inspecteur om te bewijzen dat er bewust inkomen en vermogen was verzwegen. De Hoge Raad (nr. 09/03075, LJN BN6324) oordeelde dat het weigeren van nadere informatie op zich geen bewijs is van een beboetbaar feit en ook geen invloed heeft op de bewijslastverdeling. Ook komt door toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast (artikel 27e AWR) niet de bewijslast voor het ontbreken van een beboetbaar feit bij de belastingplichtige te liggen. Op de inspecteur rust de bewijslast om te bewijzen dat er rentebaten en vermogen zijn verzwegen. Hof Den Haag moest beoordelen:
- in hoeverre de inspecteur voor elk van de boeten – voor zover deze niet zijn vernietigd – het bewijs heeft geleverd dat de belanghebbenden het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, hebben begaan; en
- (voor zover de boeten niet zijn vernietigd en voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is.
Bewijs
De inspecteur moest dus bewijzen dat er bewust rentebaten en vermogen waren verzwegen maar moest al in de eerste van deze verwijzingszaken erkennen dat hij het vereiste bewijs niet kon leveren. Hof Den Haag vernietigde in de zeer korte uitspraak van 16 december 2011, nrs. 11/00232, 11/00635 t/m 11/00643, LJN BU9169 de bij navorderingsaanslagen vermogensbelasting over 1991 tot en met 2000 opgelegde boeten omdat de inspecteur aangaf dat er naar maatstaven van strafrecht onvoldoende bewijs voorhanden is dat de beboetbare feiten opzettelijk zijn gepleegd.
Het zag er even naar uit dat alle boeten zouden moeten vervallen maar de fiscus heeft in de tweede zaak – geheel onverwacht – al voldoende bewijs geleverd voor bevestiging van de boeten. Het betrof hier dezelfde belastingplichtige maar ditmaal ging het om de bij de navorderingsaanslagen IB opgelegde boeten.
Verwijzing Hof Den Haag
Hof Den Haag (nrs. 11/00237, 11/00644 t/m 11/00653, LJN BV7736) overweegt dat het feit dat de inspecteur de boeten bij de navorderingsaanslagen vermogensbelasting (VB) heeft laten vervallen wegens het ontbreken van (voldoende) bewijs, niet betekent dat dit ook voor de boeten bij de navorderingsaanslagen IB geldt. Het Hof oordeelt dat de inspecteur is geslaagd in het van hem te verlangen bewijs dat de man in elk van de betreffende jaren rentebaten heeft verzwegen. De inspecteur heeft voor elk van de jaren aannemelijk gemaakt dat de man uitgaande van de hem toegerekende rentebaten de rentevrijstelling volledig heeft benut en aldus opzettelijk voor heffing van inkomstenbelasting in aanmerking komende aanvullende rentebaten buiten het beeld van de fiscus heeft gehouden. Mede van belang is dat voldoende vaststaat dat de man, en niet zijn vader zoals hij keer op keer verklaarde, houder van de rekening was en nooit het standpunt van de inspecteur heeft ontkrachtigd door het verstrekken van nadere informatie. Ook heeft de man nooit het standpunt ingenomen dat hij niet zou kunnen beschikken over gegevens met betrekking tot de rekening én heeft hij één maand nadat hij verklaarde dat het geld van zijn vader is, het saldo van die rekening opgenomen.
Opzettelijk verzwijgen bewezen
Het opzettelijk verzwijgen van rentebaten is blijkbaar voldoende bewezen doordat de belastingplichtige maximaal gebruikmaakte van de jaarlijkse rentevrijstelling en zichzelf verdacht maakte door de gang van zaken rond het houderschap van de rekening. Als hij nog enigszins had meegewerkt en niet elk jaar de maximale rentevrijstelling had geclaimd was opzet waarschijnlijk veel minder aannemelijk geweest en had de zaak anders kunnen aflopen. De vraag is dan ook in hoeverre deze uitspraak naar andere belastingplichtigen kan worden doorgetrokken.
Bron: Fiscaal Totaal